Elk zomer leek het feest. We reisden duizenden kilometers af naar het zuiden. Het mooie warme zuiden. De palmbomen verwelkomden ons met flamboyante gezwaai. De geur van het land van vele kleuren doet alle zintuigen prikkelen. De mensen zijn er vriendelijker, het eten is lekkerder, de huizen mooier. Het land van opa…
Opa was een zelfverzekerde trotse man. Breed en groot van vorm, én, had ik ooit in al mijn onbevlektheid per ongeluk ontdekt, enorm. Die avond liep ik naar de badkamer om, zoals mijn gewoonte was elke avond, mezelf intiem te wassen en mijn tanden te poetsen. Toen ik zag dat de badkamer op slot was, wat ongewoon was rond dat tijdstip, kon ik het niet laten door de sleutelgat te gluren.
Het was een dermate traumatische ervaring, dat opa nooit meer hetzelfde werd. Ik was al best angstig voor zijn forse figuur, zijn harde stem, het geluid van zijn slepende sandalen als hij liep. Met deze bijkomstigheid durfde ik hem geen knuffel meer te geven, laat staan op zijn schoot te zitten..
Het huis waar we gedurende de vakantie verbleven was van mijn opa. Een prachtig huis, voor Nederlandse begrippen een gigantische villa!
Opa vertelde me altijd trots hoe hij jaar na jaar, steen voor steen, cent voor cent, eigenhandig erin had gestopt om het te krijgen wat het nu is geworden. En het was prachtig. De buitenkant oogde simpel, zoals gewoon was, wit geverfd met een blauwe onderrand. Maar binnen leek het een paleis.
In de ochtend rook je de geur van versgebakken brood en heerlijke traditionele pannenkoeken. In de middag rook het naar bloemen. Mijn tantes, nichten en oma maakten dagelijks het hele huis grondig schoon. En in de avond rook het naar wierook gemengd met de geur van het overheerlijke avondmaal. De nachten drongen tot diep in je poriën.. verse muntthee met versgebakken koekjes. Elke dag was een feest.
Terwijl het vrouwelijke deel van onze familie zich uitsloofde en de mannen de cafés bezetten, was ik meer geïnteresseerd in de groep jongens die dagelijks onze stoep bezetten. Ik probeerde dan ook steeds de klusjes buitenshuis te bedisselen. Klusjes zoals de stoep vegen en dweilen, ongebakken brood naar de plaatselijke oven brengen of onzinnige prulletjes kopen in de plaatselijke winkel van Achmed de Shelh op de hoek.
Naarmate ik ouder werd, kreeg ik steeds meer huiselijke taken. De stoep werd door mijn oudste tante geveegd en ik mocht niet meer naar buiten kijken.
Tóch deed ik dat! Elke mogelijkheid die ik kreeg, was een kans een blik te werpen op mijn jongens. Soms kon het minutenlang. Dan stond ik vanuit het raam te knipogen en te gebaren naar de leukste van de groep. Ik zag er niet op die leeftijd, droeg een buitenboordbeugel en had een pony die op z’n agressiefst een schaap kon slachten.
Maar de aandacht was heerlijk.
Tot die ene dag.. Ik poogde opnieuw een blik te werpen op de jongens, toen ineens mijn roze bloemetjes haarband die mn agressieve pony bijeen hield, uit het raam naar beneden viel. Dat was op zich niet zo’n heel groot probleem, ware het niet dat mijn opa, vanuit een andere raam, nét op het moment naar buiten keek dat een van de jongens mijn haarband naar boven wilde gooien. Niet alleen mijn haarband, maar de haarband met een wasknijper met briefje eraan.
Toen ik weer kon lopen en kijken, vond ik per toeval de brief, tussen de heilige boeken van mijn opa. Er stond in het Frans gekrabbeld: ‘Je t’aime, Hicham’ met 2 hartjes, scheelkijkend, want Hicham had humor, hand in hand.
Ik had mezelf de belofte gemaakt, nooit meer naar deze prachtige gevangenis terug te komen en verscheurde plechtig de brief die ik vervolgens weer terugstopte tussen de heilige boeken van mijn opa…